Quotidian 3-1 (February 2012)Demelza van der Maas: Pionieren in Poort: De culturele constructie van Almere

To refer to this article use this url: http://www.quotidian.nl/vol03/nr01/a03

Framingstrategie 2: mythische mens en mythische ruimte

De pionier 2.0

next section

De naam en het concept van Pionieren in Poort verwezen naar de pioniers, ofwel de eerste bewoners van de Noordoostpolder. De pioniersmythe is dominant in de representatie van de lokale en regionale geschiedenis van de IJsselmeerpolders, in het bijzonder bij de lokale musea en erfgoedinstellingen die de provincie rijk is, zoals het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad. Centraal staat het idee dat de pionier de ruggegraat van de Flevolandse samenleving vormt en dat pionieren mensen bindt. Zo ook bij Pionieren in Poort. Het begrip pionier heeft van oorsprong echter een specifieke betekenis en is strikt genomen alleen verbonden met de geschiedenis van de Noordoostpolder.

Toen de eerste IJsselmeerpolders vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw droogvielen, was het zaak de grond zo snel mogelijk te ontginnen en geschikt te maken voor de landbouw. Dit was zwaar werk dat plaatsvond onder moeilijke omstandigheden. De ontginningswerkzaamheden werden vooral verricht door jonge mannen, veelal boerenzonen die op zoek waren naar een nieuw en beter leven in de polders. Veel van hen hoopten in de toekomst aanspraak te kunnen maken op een landbouwperceel en boerderij in het nieuwe land. Na een aantal jaren werd het grootste deel van het inpolderingswerk overgenomen door machines. Oorspronkelijk kwamen enkel de arbeiders die vóór 1 augustus 1945 minstens twee jaar in dienst van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders hadden gewerkt in aanmerking voor de titel van ‘pionier’. Alleen deze titel maakte het voor hen mogelijk een boerderij te bemachtigen in het nieuwe land. Nog altijd zijn de bewoners van de Noordoostpolder van het eerste uur trots op hun unieke geschiedenis, die in hun ogen wezenlijk verschilt van die van de rest van de polders. Zo groef de man van voormalig boerin Annie Vink-Kragtwijk eerst negen jaar voor een dubbeltje per uur greppels, voor ze in 1951 eindelijk een boerderij konden pachten en trouwden. Vink-Kragtwijk (in Tiesinga et al. 2000, 123):

Nee dan hadden ze het later in de Flevopolder makkelijker met hun machines en veel meer geld! We zijn inmiddels bij de derde generatie, maar dat verschil is nog steeds merkbaar.

Door de jaren heen raakte de notie van de pionier haar strikte definitie kwijt en werd het een aanduiding voor iedereen die in de polder kwam wonen – veelal tot frustratie van de ‘echte’ pioniers. Vink-Kragtwijk (in Tiesinga et al. 2000, 123):

De mensen in Flevoland (…) denken dat ze intelligenter zijn dan wij in de Noordoostpolder, ze hebben grotere bedrijven dan hier en zijn er ook op een andere manier aangekomen. Dit is een echt pioniersgebied (cursivering van mij – DM).

De generatie echte pioniers sterft de laatste jaren uit. De pionier en de pioniersperiode zijn door eindeloze reproductie een mythe geworden die verhaalt over de ontstaansgeschiedenis van de polder. Een periode die voor de huidige generatie polderbewoners nauwelijks is voor te stellen – inderdaad omdat het onderdeel is geworden van een ‘oude wereld’, met andere normen en waarden. De pionier werd nu een kant-en-klaar ideaalbeeld waar iedere (toekomstige) polderbewoner zich aan kon en mocht spiegelen: de pionier 2.0. Het beeld van de typisch Nederlandse, gespierde, hardwerkende pionier die het land met eigen handen aan de zee onttrokken had, bleek erg populair, met name in de politiek en citymarketing. Pionieren werd ‘een state of mind’, een ideaalbeeld dat verwees naar de verantwoordelijkheid van elke nieuwe polderbewoner om zijn of haar steentje bij te dragen aan de lokale gemeenschap en de opbouw van een nieuwe collectiviteit. Zo bezien heeft de huidige interpretatie van pionieren eigenlijk niet zoveel meer te maken met het verleden, het is een concept dat vorm geeft aan de toekomst en daarmee bijdraagt aan wat Frijhoff een productieve lokale identiteit zou noemen (Frijhoff 2007, 46-47).

Geheel in lijn met de doelstellingen van zowel Ymere als de gemeente Almere en Museum De Paviljoens was Pionieren in Poort gericht op de potentiële rol van de individuele burger in de nieuwe gemeenschap. De notie van het pionieren stond niet alleen centraal in de titel en het concept, het was ook het uitgangspunt van de publieke happenings die werden georganiseerd op en rondom het Tijdelijk Museum. Zo werden er lezingen georganiseerd die ingingen op revolutionaire nieuwe ontwikkelingen en ideeën in de (landschaps)architectuur en ruimtelijke planning. Tevens waren er happenings die draaiden om pionieren in industrieel design en kunst (CONSUME-IN). Wellicht het meest belangrijke was dat de toekomstige bewoners van Almere Poort werden benaderd als moderne pioniers, waardoor zij als nieuwe wijkbewoners direct werden opgenomen in het lokale geschiedenisverhaal. De pionierservaring werd hierbij, juist doordat zij plaatsvond binnen het museale frame, gepresenteerd als een authentieke ervaring. Archeologe Siân Jones stelt dat de beleving van authenticiteit bepaald wordt door het samenspel van een netwerk van relaties tussen objecten, mensen en ruimte (Jones 2010, 183). Jones concentreert zich in haar onderzoek voornamelijk op historische objecten (Jones 2010, 189):

It’s the unique experience of an object, and crucially its network of relationships with past and present people and places, that are important. Furthermore, direct experience of an historic object can achieve a form of magical communion through personal incorporation into that network. Thus the process of negotiating authenticity of material things can also be a means of establishing the authenticity of the self.

Jones meent dat het succes van dit proces afhankelijk is van de mate waarin mensen een relatie kunnen krijgen met objecten, en de netwerken van mensen en ruimte waarmee deze objecten verbonden zijn gedurende hun ‘culturele biografie’. De materialiteit van objecten is hierbij van groot belang, net als fysiek contact of een ‘intieme’ ervaring met de objecten in kwestie (Jones 2010, 189-190).

Bij Pionieren in Poort werden de toekomstige bewoners van Almere Poort onderdeel van een netwerk waarin door middel van verhalen, activiteiten en objecten directe verbanden werden gelegd tussen zowel de ruimte als de aan de ruimte verbonden mensen in verleden, heden en toekomst. De gewenste authentieke ervaring werd verder uitgebouwd door de tweede framingstrategie in Pionieren in Poort, waarin archeologische objecten en vindplaatsen centraal staan.

Almere Poort: een prehistorische suburbia?

Het tweede voorbeeld van historische framing van mensen en ruimte in Pionieren in Poort is de verwijzing naar de prehistorische bewoning van de IJsselmeerpolders. Dit gebeurde onder andere door de publieke lezingen van stadsarcheoloog Willem-Jan Hogestijn (Het Begraven Landschap, over de archeologische waarde van Almere Poort) en landschapsarchitect Thijs van Hees, die betrokken was bij de ontwikkeling van de wijk. Tijdens Pionieren in Poort kregen deze wetenschappers in het Tijdelijk Museum een podium om hun gedachten en ideeën met de lokale gemeenschap te delen. De mythe over de prehistorische bewoning van het polderlandschap ‒ ofwel de oermythe ‒ is interessant, omdat het ook een van de belangrijkste speerpunten van het lokale en regionale erfgoedbeleid is. De provinciale beleidsmakers menen dat het vertellen van de (historische) verhalen die horen bij de alledaagse omgeving ervoor zorgen dat de bewoners zich werkelijk thuis voelen in de provincie (Op de maat van Flevoland 2009, 27). Beleidsmakers van de provincie en gemeente lijken hiermee het nieuwe land in een historische context te willen plaatsen en de continuïteit van bewoning te willen onderstrepen om de huidige bewoning te legitimeren.

De oermythe is ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw en kan geplaatst worden in de veel bredere negentiende eeuwse zoektocht naar de wortels van de Nederlandse identiteit en de authentieke Nederlandse cultuur. Vanaf deze periode was het Zuiderzeegebied een populair onderzoeksgebied voor artsen, etnologen, antropologen en geologen. Men was ervan overtuigd dat in de verondersteld geïsoleerde vissersdorpen de meest authentieke vorm van de Nederlandse cultuur, maar ook het Nederlandse ‘ras’ bewaard waren gebleven. Deze beelden van het echte en authentieke Nederland waren een essentieel onderdeel van de constructie van ‘de’ Nederlandse identiteit zoals die vorm kreeg in wetenschap, politiek en cultuur. Archeologische vondsten, waaronder ook menselijke resten, werden regelmatig gebruikt om theorieën over het ontstaan van het Nederlandse volk en de Nederlandse cultuur te onderbouwen. Hoewel de boeren en vissers die langs de kust van de Zuiderzee woonden werden geprezen om hun eenvoud en authenticiteit, werden ze niet geschikt geacht om in de nieuwe polders te gaan wonen. Zo stelde Tweede Kamerlid Albarda in 1918 dat het nieuwe land vooral geen ‘kweekplaats van verouderde bedrijfsvormen’ moest worden (Handelingen en bijlagen 1920, 265). De zoektocht naar het authentieke en echte Nederland en zijn prehistorische wortels en de projectie daarvan op de Zuiderzeeregio verdween na de Tweede Wereldoorlog langzaam naar de achtergrond.

In de vroege jaren tachtig werden de sociale en politieke idealen die aan het nieuwe land ten grondslag hadden gelegen, achterhaald door de economische werkelijkheid: de IJsselmeerpolders werden een achterstandsregio met een negatief imago als plek zonder geschiedenis en identiteit. Een periode van reflectie brak aan waarin met name door politici gezocht werd naar de bijzondere historische wortels van de provincie en haar bewoners. Naast de mythologisering van de pionier werd de prehistorische bewoning van Flevoland een belangrijk aandachtspunt binnen het regionale en lokale cultuurbeleid. De definitieve plaatsing van Schokland op de Werelderfgoedlijst van Unesco in 1995 vanwege zijn unieke archeologische waarde en de unieke prehistorische vondsten van vermoedelijk de eerste mensen van Nederland bij het dorpje Swifterbant, bliezen de oermythe definitief nieuw leven in. Sindsdien spelen archeologie en archeologische opgravingssites steeds vaker een rol van betekenis in de vormgeving van het landschap. Zo ook in Almere Poort.

Archeologen ontdekten in Almere Poort de resten van nederzettingen waarvan aangenomen wordt dat ze meer dan 10.000 jaar oud zijn. De twee belangrijkste opgravingssites van Almere Poort, omgedoopt tot de Little Green en de Big Green, zijn van internationaal belang en zullen daarom niet bebouwd worden. In plaats daarvan hebben landschapsarchitecten een park ontworpen waarin zowel de Little Green als de Big Green zijn opgenomen. Op deze manier wordt het archeologisch erfgoed beschermd en tegelijkertijd toegankelijk gemaakt voor bezoekers. De oermythe plaatst het nieuwe land en zijn bewoners dus niet alleen in een historische context, maar geeft ook vorm aan het landschap zelf, aangezien het ruimtelijk ontwerp aangepast werd aan de opgravingssites. De geschiedenis wordt zelfs gematerialiseerd in de vegetatie van het park: er zullen alleen bomen geplant worden waarvan men weet dat ze in ‘prehistorisch Almere’ groeiden.[2]

Tijdens Pionieren in Poort kregen een archeoloog en een landschapsarchitect een podium in het Tijdelijk Museum om hun ideeën over het belang van geschiedenis voor vandaag en morgen met de lokale bevolking te delen. Tevens werden de bezoekers bekendgemaakt met de materiële sporen van deze geschiedenis in hun eigen wijk. Zo vestigde Hogestijn de aandacht op tal van opgravingssites in de nieuwe wijk en vertelde Van Hees hoe belangrijk het was om deze plekken in de nieuwbouw te integreren. We zien hier een voorbeeld van wat de Zuid-Afrikaanse historisch archeoloog Martin Hall public archeology heeft genoemd. Hall ziet de archeoloog als een bemiddelaar tussen de hedendaagse mens en ‘zijn’ geschiedenis. Hall (geciteerd in Rassool 2006, 305):

The task of archeologists is to show how things that we may not be able to see (because they are buried in the ground), or that we take for granted, can create and sustain a sense of history. By offering evidence and interpretations which will allow people to see themselves as deeply grounded within (…) history, the field of public archeology enables reclamation, assisting communities in asserting their rights to a history and to the material traces that is has left behind.

Tijdens Pionieren in Poort werden de toekomstige inwoners van Almere Poort gestimuleerd om zich toe te eigenen wat werd gepresenteerd als ‘hun’ geschiedenis en de materiële getuigenissen daarvan, met als doel een ‘vooroudergevoel’ te creëren. De materiële aanwezigheid van de historische objecten was van cruciaal belang voor de authentieke ervaring van de ruimte, omdat objecten in hun materialiteit de belichaming zijn van gebeurtenissen en relaties uit het verleden en daarmee een direct contact met dat verleden leggen.