Quotidian 3-1 (February 2012)Demelza van der Maas: Pionieren in Poort: De culturele constructie van Almere
Framingstrategie 2: mythische mens en mythische ruimte

To refer to this article use this url: http://www.quotidian.nl/vol03/nr01/a03

Almere Poort: een prehistorische suburbia?

Het tweede voorbeeld van historische framing van mensen en ruimte in Pionieren in Poort is de verwijzing naar de prehistorische bewoning van de IJsselmeerpolders. Dit gebeurde onder andere door de publieke lezingen van stadsarcheoloog Willem-Jan Hogestijn (Het Begraven Landschap, over de archeologische waarde van Almere Poort) en landschapsarchitect Thijs van Hees, die betrokken was bij de ontwikkeling van de wijk. Tijdens Pionieren in Poort kregen deze wetenschappers in het Tijdelijk Museum een podium om hun gedachten en ideeën met de lokale gemeenschap te delen. De mythe over de prehistorische bewoning van het polderlandschap ‒ ofwel de oermythe ‒ is interessant, omdat het ook een van de belangrijkste speerpunten van het lokale en regionale erfgoedbeleid is. De provinciale beleidsmakers menen dat het vertellen van de (historische) verhalen die horen bij de alledaagse omgeving ervoor zorgen dat de bewoners zich werkelijk thuis voelen in de provincie (Op de maat van Flevoland 2009, 27). Beleidsmakers van de provincie en gemeente lijken hiermee het nieuwe land in een historische context te willen plaatsen en de continuïteit van bewoning te willen onderstrepen om de huidige bewoning te legitimeren.

De oermythe is ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw en kan geplaatst worden in de veel bredere negentiende eeuwse zoektocht naar de wortels van de Nederlandse identiteit en de authentieke Nederlandse cultuur. Vanaf deze periode was het Zuiderzeegebied een populair onderzoeksgebied voor artsen, etnologen, antropologen en geologen. Men was ervan overtuigd dat in de verondersteld geïsoleerde vissersdorpen de meest authentieke vorm van de Nederlandse cultuur, maar ook het Nederlandse ‘ras’ bewaard waren gebleven. Deze beelden van het echte en authentieke Nederland waren een essentieel onderdeel van de constructie van ‘de’ Nederlandse identiteit zoals die vorm kreeg in wetenschap, politiek en cultuur. Archeologische vondsten, waaronder ook menselijke resten, werden regelmatig gebruikt om theorieën over het ontstaan van het Nederlandse volk en de Nederlandse cultuur te onderbouwen. Hoewel de boeren en vissers die langs de kust van de Zuiderzee woonden werden geprezen om hun eenvoud en authenticiteit, werden ze niet geschikt geacht om in de nieuwe polders te gaan wonen. Zo stelde Tweede Kamerlid Albarda in 1918 dat het nieuwe land vooral geen ‘kweekplaats van verouderde bedrijfsvormen’ moest worden (Handelingen en bijlagen 1920, 265). De zoektocht naar het authentieke en echte Nederland en zijn prehistorische wortels en de projectie daarvan op de Zuiderzeeregio verdween na de Tweede Wereldoorlog langzaam naar de achtergrond.

In de vroege jaren tachtig werden de sociale en politieke idealen die aan het nieuwe land ten grondslag hadden gelegen, achterhaald door de economische werkelijkheid: de IJsselmeerpolders werden een achterstandsregio met een negatief imago als plek zonder geschiedenis en identiteit. Een periode van reflectie brak aan waarin met name door politici gezocht werd naar de bijzondere historische wortels van de provincie en haar bewoners. Naast de mythologisering van de pionier werd de prehistorische bewoning van Flevoland een belangrijk aandachtspunt binnen het regionale en lokale cultuurbeleid. De definitieve plaatsing van Schokland op de Werelderfgoedlijst van Unesco in 1995 vanwege zijn unieke archeologische waarde en de unieke prehistorische vondsten van vermoedelijk de eerste mensen van Nederland bij het dorpje Swifterbant, bliezen de oermythe definitief nieuw leven in. Sindsdien spelen archeologie en archeologische opgravingssites steeds vaker een rol van betekenis in de vormgeving van het landschap. Zo ook in Almere Poort.

Archeologen ontdekten in Almere Poort de resten van nederzettingen waarvan aangenomen wordt dat ze meer dan 10.000 jaar oud zijn. De twee belangrijkste opgravingssites van Almere Poort, omgedoopt tot de Little Green en de Big Green, zijn van internationaal belang en zullen daarom niet bebouwd worden. In plaats daarvan hebben landschapsarchitecten een park ontworpen waarin zowel de Little Green als de Big Green zijn opgenomen. Op deze manier wordt het archeologisch erfgoed beschermd en tegelijkertijd toegankelijk gemaakt voor bezoekers. De oermythe plaatst het nieuwe land en zijn bewoners dus niet alleen in een historische context, maar geeft ook vorm aan het landschap zelf, aangezien het ruimtelijk ontwerp aangepast werd aan de opgravingssites. De geschiedenis wordt zelfs gematerialiseerd in de vegetatie van het park: er zullen alleen bomen geplant worden waarvan men weet dat ze in ‘prehistorisch Almere’ groeiden.[2]

Tijdens Pionieren in Poort kregen een archeoloog en een landschapsarchitect een podium in het Tijdelijk Museum om hun ideeën over het belang van geschiedenis voor vandaag en morgen met de lokale bevolking te delen. Tevens werden de bezoekers bekendgemaakt met de materiële sporen van deze geschiedenis in hun eigen wijk. Zo vestigde Hogestijn de aandacht op tal van opgravingssites in de nieuwe wijk en vertelde Van Hees hoe belangrijk het was om deze plekken in de nieuwbouw te integreren. We zien hier een voorbeeld van wat de Zuid-Afrikaanse historisch archeoloog Martin Hall public archeology heeft genoemd. Hall ziet de archeoloog als een bemiddelaar tussen de hedendaagse mens en ‘zijn’ geschiedenis. Hall (geciteerd in Rassool 2006, 305):

The task of archeologists is to show how things that we may not be able to see (because they are buried in the ground), or that we take for granted, can create and sustain a sense of history. By offering evidence and interpretations which will allow people to see themselves as deeply grounded within (…) history, the field of public archeology enables reclamation, assisting communities in asserting their rights to a history and to the material traces that is has left behind.

Tijdens Pionieren in Poort werden de toekomstige inwoners van Almere Poort gestimuleerd om zich toe te eigenen wat werd gepresenteerd als ‘hun’ geschiedenis en de materiële getuigenissen daarvan, met als doel een ‘vooroudergevoel’ te creëren. De materiële aanwezigheid van de historische objecten was van cruciaal belang voor de authentieke ervaring van de ruimte, omdat objecten in hun materialiteit de belichaming zijn van gebeurtenissen en relaties uit het verleden en daarmee een direct contact met dat verleden leggen.